BETER IN IMPROVISATIE
Men neme:
- een vleugje inspiratie
- een snufje lef
- 2 pollepels vertrouwen
- 4 ons verbeeldingskracht
- bakken vol plezier
- 55 improvisatiekaartjes van Drama Nerds
Voilà! Het recept voor improvisatie.
Een recept dat je brengt waar je maar heen wil, want aan improvisatie zitten geen grenzen. Je kunt iedereen zijn, je komt overal waar je wil en werkelijk alles kan gebeuren. Improviseren bevrijdt. Drama is natuurlijk veel meer dan improvisatie, maar het is een leuk, spannend en belangrijk onderdeel. En eigenlijk heb je er helemaal niet zo veel voor nodig.
Hoe zorg je er nou voor dat je spelers beter worden in improviseren?
Improviseren is spannend. Het kan voor je spelers voelen of ze zonder diploma het diepe in worden gegooid. Gelukkig kan je met deze tips je spelers een 'diploma' laten behalen die ze houvast geeft.
1. Accepteren en blokkeren
Beginnende spelers zijn vaak geneigd om te blokkeren, om nee te zeggen op alles, want dat lijkt het veiligste. Dat is dan misschien wel veilig voor de spelers, maar met elke blokkade stokt het verhaal. Als je je spelers leert accepteren, ja leert zeggen op alles wat zich voordoet in een improvisatie, dan kunnen ze pas echt een scène bouwen. Een speler die accepteert, neemt de fantasie en verbeelding van een medespeler aan als de waarheid. Wordt er door een personage gezegd dat ze op Mars zijn, dan zijn ze op Mars. Loopt een personage om een denkbeeldige tafel heen, dan staat die tafel er vanaf dat moment. Er zijn heel veel dramaspelletjes, -oefeningen en improvisatievormen waarmee de vaardigheid accepteren getraind wordt.
Hebben je spelers het niveau bereikt dat ze kunnen accepteren, dan zijn ze toe aan de volgende stap: herkennen in welke situaties een 'nee' het verhaal juist verder brengt dan een ja. Soms is een tegengesteld belang tussen personages juist de kern van de scene. Soms kan een speler beter nee zeggen op een spelaanbod van een medespeler, omdat dat aanbod de improvisatie en het verhaal geen goed doet. Er zijn improvisatievormen waarbij een speler veel spelaanbod krijgt binnen korte tijd. Als je met je publiek achteraf analyseert of een positieve of negatieve reactie het spel verder heeft/zou hebben gebracht, dan krijgen je spelers hier beter inzicht in.
2. Spelaanbod doen
Improviseren gaat natuurlijk niet alleen over reageren op voorstellen van de andere spelers. Sommige spelers hopen dat als je maar alles accepteert van een ander, dat de improvisatie dan vanzelf gaat. Zij vergeten zelf met ideeën te komen, met als gevolg dat hun medespeler heel hard aan het werk is.
Vaak doen beginnende spelers zelf geen aanbod, omdat ze te kritisch zijn op hun eigen ideeën. 'Het is vast niet grappig of origineel genoeg, misschien is het wel heel raar als ik dit doe, straks ga ik af.' Soms zijn deze stemmen in hun hoofd zo luid, dat ze vastlopen en denken helemaal geen ideeën te hebben. Associatiespelletjes en -oefeningen kunnen je spelers hierbij helpen. Ook is het erg belangrijk dat je vanaf het begin een omgeving creëert waarbij het prima is dat iemand helemaal 'de mist in' gaat en waarbij de spelers leren dat elke associatie een goede is. De improvisatie bevriezen, sidecoachen en vragen: "Waar denk je nu aan?" of "Wat zou je nu willen doen?" kan je spelers ook verder helpen.
3. Spelimpulsen herkennen en volgen
Wat mooi en spannend aan improvisatie is, is dat het in het hier en nu ontstaat. Iemand die bedreven is in improviseren, staat maximaal open voor zijn of haar medespeler en omgeving. Deze speler herkent spelimpulsen en kan deze impulsen volgen.
Spelers met weinig ervaring hebben de neiging te veel na te denken; impulsen en reacties op dat wat er (onverwachts) gebeurt op het speelvlak, nemen ze niet mee in hun spel. Ze slaan ze gelijk af of hebben niet eens door dat ze gebeuren. Spelers die nog niet open staan voor wat er op het moment gebeurt, hebben baat bij het leren van risico's te nemen, uit hun comfortzone te stappen, onverwachte dingen te doen en 'fouten' te maken.
Dit zijn allemaal vaardigheden die je met ze kunt oefenen. Met speloefeningen waarbij de spelers hun zintuigen op scherp moeten zetten bijvoorbeeld, met associatie-spelletjes of met improvisatievormen met snelle wendingen en verrassingen. Zo worden de spelers er steeds beter in de vrijheid te vinden waarmee ze zichzelf, de medespeler en het publiek verrassen en boeien.
4. Samenwerking
Warming-ups zijn belangrijk en de uitwerking is altijd krachtig. Zo ook bij samenspel: als de spelers samen plezier maken tijdens de warming-up, dan werkt dat door in de improvisaties erna. Als spelers elkaar nodig hebben bij een warming-upspelletje, dan bevordert dat het samenspel in improvisaties.
Spelers improviseren niet tegen elkaar. Ze mogen elkaar voor het blok zetten of het vuur aan de schenen leggen, maar alleen met de intentie samen een betere improvisatie neer te zetten en niet om de medespeler voor gek te zetten. Maak dit onderscheid gelijk bij de start duidelijk aan je groep.
5. Het verhaal
Het vergt oefening om een verhaal van het begin tot het einde uit te kunnen spelen. Nagenoeg elk verhaal, hoe klein ook, heeft eenzelfde structuur. Je begint bij het begin. Dan volgt er op het motorisch moment een conflict. De spanning bouwt zich op tot de climax, waarna de afbouw van het verhaal leidt tot het einde.
Spelers die daar nog niet zo bedreven in zijn, kunnen hierin op veel fronten ontsporen: ze gaan te snel naar het conflict, bouwen geen enkel conflict in, denken dat conflict synoniem is voor ruzie, gaan zonder opbouw direct door naar de climax, denken dat de scène direct na de climax eindigt, afijn, noem het maar op.
Train je spelers in verhaalopbouw. In de Impro-catalogus staan diverse vormen waarmee je spelers kunt trainen in het herkennen van verhaalelementen.
6. De handeling
Voor sommige spelers voelt dit veilig: de hele scène van het begin tot het einde volpraten, terwijl ze naast elkaar zitten of staan. Zonder enige actie. Zet deze spelers aan tot handeling. Het woord drama heeft in het oud-Grieks de oorspronkelijke betekenis van handeling. Actie. Activiteit. Doen. Bewegen. Haal spelers 'uit hun hoofd' en zet ze aan tot het echte acteren. En voor echt acteren zijn woorden niet per se nodig. Woorden op het toneel kunnen heel krachtig zijn, maar ze kunnen ook in de weg zitten. Hebben je spelers moeite met handelingen in de scene brengen? Zet dan veel fysieke warming-ups en non-verbale improvisatievormen in.
Improvisatievormen en spelletjes die het principe van accepteren oefenen, helpen trouwens ook dynamiek in de scène te brengen. Ja zeggen op een voorstel die een actie in zich heeft, brengt letterlijk en figuurlijk beweging in de improvisatie. ("Kan je me naar het ziekenhuis brengen?" "Ja, natuurlijk kan ik dat.") Hierbij lijkt uitstellen een ja ("Ja, ik kan je wel brengen, maar ik moet eerst nog even mijn auto maken."), maar het brengt nog steeds geen actie.
7. Dubbelop
Als een speler boos is en erbij zegt:"Oh wat ben ik boos", dan is dat dubbelop. Als iedereen ziet dat een speler een gat aan het graven is, dan voegen de woorden: "Even een gat graven, hoor!" niets toe. Spelers kunnen op het podium nogal eens het voor de hand liggende benoemen en dat is helemaal niet nodig. Als dit gebeurt, wijs de spelers er dan op dat het veel krachtiger is als ze het alleen maar laten zien. Ook hierbij kunnen non-verbale oefeningen en improvisaties zonder woorden helpen.
8. Het personage
Leer je spelers direct in een rol te stappen zodra de improvisatie start. Als een speler zich snel een personage eigen kan maken, dan is dat voor hem of haar een onuitputtelijke bron van spelimpulsen. Zo hoeven ze niet na te denken wat hun volgende stap zal zijn of hoe ze moeten reageren, maar dicteert het personage eigenlijk de volgende actie of tekst. Oefen de spelers in het veranderen van hun fysiek, hun manier van handelen en praten, met de vele spelletjes en oefeningen die er bestaan.
Ongeoefende spelers vinden het soms moeilijk dit een hele improvisatie vol te houden. Ze starten (misschien voorzichtig) als hun personage, maar worden gaandeweg de improvisatie steeds meer zichzelf. Dat vraagt om oefeningen die ze helpen inleven: hoe meer ze zich echt het personage voelen, hoe minder moeite het kost dit personage te blijven. Je kunt ze er ook af en toe tijdens het spelen met side-coaching aan herinneren de rol terug te pakken. Als je de spelers bovendien leert zichzelf en elkaar altijd spelnamen te geven in plaats van hun werkelijke namen te gebruiken, dan helpt dat ze ook om in hun rol te blijven.
9. Incasseren
Soms kennen spelers het belang van incasseren nog niet. Om spelers aan te leren het spelaanbod van medespelers binnen te laten komen, kan je goed non-verbale oefeningen inzetten. In deze oefeningen mogen spelers nooit met woorden reageren. De speler probeert eerst alleen te voelen wat het effect is bij hem- of haarzelf van een actie/tekst en hoeft deze reactie nog niet uit te spelen. Pas als een speler hierin getraind is, kan hij of zij het gevoel een spelactie meegeven. Clownerie, slapstick en tekenfilms zoals Tom en Jerry kun je heel mooi inzetten om de stapjes van actie, incasseren en reactie duidelijk te laten zien.
10. Grappig
Leer je spelers dat grappig proberen te zijn of indruk proberen te maken op het publiek vaak een averechts effect heeft. De magie van improviseren zit hem niet per se in de grap. (Uitzondering hierop zijn overigens enkele theatersportgames, waar spitsvondigheid de enige bedoeling lijkt te zijn.) De magie van het improviseren zit hem in het hier en nu, in het volgen van je impulsen en in het idee dat dat wat er te zien is op dat moment ontstaat. Dat is prachtig. Als het dan toevallig grappig is, mooi meegenomen. Is dat het niet, net zo fijn. Het zou prachtig zijn als je je spelers kunt laten inzien dat improvisatie zoveel meer kan oproepen, niet alleen bij het publiek, maar ook bij henzelf. Ontroering, spanning, energie, kippenvel, een herinnering... - en dat is allemaal net zo waardevol als grappig zijn.